Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen en zij zijn vóór 1 januari 2018 getrouwd. Dat betekent dat door het huwelijk van partijen een wettelijke (algehele) gemeenschap van goederen is ontstaan.
De vrouw (B) stelt dat de de vordering die de man heeft op zijn vader ter grootte van € 4.479 zoals blijkt uit de akte van geldlening van 23 december 2008 in de gemeenschap. In die akte is geen uitsluitingsclausule opgenomen. De vordering dient aan de man te worden toegedeeld onder de verplichting de helft daarvan aan de vrouw te vergoeden.
De man verweert zich wel inhoudelijk tegen het verzoek, met het argument dat deze vordering niet in de boedel valt, omdat het hier slechts gaat om papieren schenkingen. De vader van de man heeft geld geschonken aan de man. Vervolgens is dit geld weer aan de vader terug geleend. Pas op het moment dat de vader van de man overlijdt wordt deze vordering afgelost. Dat betekent dat de vordering pas bij het overlijden van de vader van de man opeisbaar wordt.
De rechtbank overweegt als volgt. De algehele gemeenschap van goederen omvat in beginsel alle goederen en schulden, behalve bijvoorbeeld schenkingen waaraan een uitsluitingsclausule is verbonden. In dit geval is ten tijde van de schenking sprake van algehele gemeenschap van goederen, waardoor de schenking van de vader van de man in de gemeenschap is gevallen.
Bij de ‘papieren’ schenking, schenkt de schenker een bedrag aan de begiftigde en leent dat meteen weer terug, zonder dat daadwerkelijk betalingen plaatsvinden. Het eindresultaat van de transactie is dus dat de begiftigde een vordering op de schenker krijgt. Uit de akte komt naar voren dat de vordering van de man op zijn vader pas kan worden opgeëist als de vader komt te overlijden. Aan de zijde van de man is deze vordering in de huwelijksgemeenschap gevallen, omdat het door de vader van de man geschonken bedrag ook in de gemeenschap is gevallen. Dat betekent dat de vordering dient te worden verdeeld. Dat de vordering nog niet opeisbaar is, maakt dit niet anders.
De rechtbank deelt de vordering op de vader van de man op verzoek van de vrouw toe aan de man, onder de verplichting om de helft van die vordering aan de vrouw te vergoeden op het moment dat de vordering opeisbaar wordt door het overlijden van de vader. Het is niet redelijk en billijk dat de man nu al de helft van de vordering aan de vrouw zou moeten betalen, terwijl hij deze vordering pas over een onzeker aantal jaren zal ontvangen. Artikel 3:185 lid 3 BW voorziet uitdrukkelijk in de mogelijkheid dat een verrekening of afrekening wegens overbedeling tot een later tijdstip wordt uitgesteld.
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
Telefoon 085 - 111 89 99
Telefax 085 - 111 88 80
E-mail: info@fintool.nl
KvK 27256668