Verzekeringnemer heeft voor het aangaan van de verzekeringsovereenkomst een daartoe door verzekeraar verstrekt vragenformulier ingevuld. Bij de vraag naar de geschatte waarde van zijn bezittingen en schulden heeft hij als bezittingen opgegeven € 50.000,- en als schulden € 600.000,-. De vragenlijst is afgesloten met een door verzekeringnemer op 10 januari 2005 ondertekende verklaring. Die verklaring houdt in dat verzekeringnemer de vragenlijst naar waarheid en naar beste weten heeft ingevuld, dat hij geen essentiële informatie heeft achtergehouden die mogelijk van invloed is op de beoordeling of de aanvaarding van de aanvraag en dat hij ermee akkoord gaat dat de vragenlijst deel uitmaakt van de aanvraag voor de levensverzekering.
Op 1 april 2005 heeft de heer [D] bovengenoemde polis afgesloten, met een verzekerd bedrag van € 500.000,--. welk bedrag is herverzekerd bij N.V. Levensverzekeringmaatschappij De Hoop. Door tariefherziening in juli 2005 was het verzekerd kapitaal € 668.149.--. Per 1 januari 2007 is de verzekering premievrij gemaakt en bedraagt het verzekerd kapitaal € 41.252,--.
Uit de beantwoording van de vragenlijst door verzekeringnemer blijkt dat hij zijn schuldenpositie op dit formulier destijds niet naar waarheid heeft opgegeven, daar hij op het formulier slechts een bedrag van € 600.000,-- aan schulden vermeldt. Deze opgave strookt niet met de gegevens uit het faillissementsverslag nummer 4 van Accountantspraktijk [D] B.V. van 17 juli 2007. In het faillissementsverslag wordt op pagina 7 aangegeven dat de vennootschap per 31 december 2003 een vordering had van € 1.200.000,-- op de heer [D] in privé, een bedrag dat sinds die tijd alleen maar zou zijn toegenomen. Was De Hoop destijds op de hoogte geweest van de juiste schuldenpositie, dan hadden zij de herverzekering niet geaccepteerd vanwege het te grote morele risico en het ontbreken van een verzekerbaar belang. Op grond van het bovenstaande heeft de herverzekeraar Aegon schriftelijk medegedeeld de herverzekering op te zeggen.
In 2011 is het stoffelijk overschot van verzekeringnemer (verzekerde) gevonden. Verzekeraar heeft het doen van uitkering geweigerd wegens schending van de mededelingsplicht door verzekeringnemer bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst.
Het staat vast dat verzekeraar haar brief van 1 november 2007 niet heeft geadresseerd en verzonden aan [D] (als verzekeringnemer), maar aan mr. R. in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Accountantspraktijk [D] B.V. Door verzekeraar is niet gesteld, noch is dat anderszins gebleken, dat mr. R. bevoegd was om als vertegenwoordiger van [D] (of diens echtgenote of [appellanten] c.s.) mededelingen als de onderhavige van verzekeraar in ontvangst te nemen. Aan zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Accountantspraktijk [D] B.V. kan hij die bevoegdheid niet hebben ontleend. De hoedanigheid van curator betreft slechts het beheer en de vereffening van het vermogen van die vennootschap. De stelling van verzekeraar dat zij contact hield met de curator, omdat de curator aanspraak maakte op een deel van de uitkering in verband met vorderingen op [D] in verband met diens schulden aan de faillissementsboedel, is niet een toereikend om mr. R. als vertegenwoordiger van [D] (of diens echtgenote) te beschouwen. De curator had hooguit een indirect en afgeleid belang bij de uitkering op grond van de verzekeringsovereenkomst, maar hij kon aan de verzekeringsovereenkomst zelf als verzekeringnemer (of begunstigde) geen rechten ontlenen jegens Aegon. Het argument dat Aegon de brief niet aan [D] zelf kon sturen in verband met diens vermissing en enkel aan de curator overtuigt niet: niet valt in te zien waarom Aegon de brief niet aan het adres van [D] heeft kunnen sturen (vgl artikel 7:933 lid 1, tweede zin). Verzekeraar wist naar eigen stelling toen niet dat [D] mogelijk niet meer in leven was.
Met haar brief van 1 november 2007 aan mr. R. heeft verzekeraar derhalve niet voldaan aan het vereiste van artikel 7:929 lid 1 BW, ook al zou hij - zoals door verzekeraar is gesteld - de brief van 1 november 2007 direct aan mevrouw [echtgenote] hebben doorgestuurd en met haar over de inhoud van de brief zou hebben gesproken: ook in dat geval is niet aan het dwingendrechtelijke vereiste van artikel 7:929 lid 1 BW voldaan. Om die reden is het daarop gerichte bewijsaanbod van verzekeraar niet relevant en wordt het gepasseerd.
Het hof voegt aan het voorgaande nog toe dat indien sprake is van een levensverzekering met een afkoopwaarde de mededeling op grond van artikel 7:983 lid 3 BW ook gedaan dient te worden aan de begunstigde die zijn aanwijzing heeft aanvaard, aan een pandhouder en aan een eventuele beslaglegger. Daargelaten dat niet is gesteld, noch anderszins is gebleken dat reeds sprake was van een aanvaarde begunstiging, verpanding of beslag en dat Aegon de in artikel 7:983 lid 3 BW bedoelde mededeling heeft gedaan, zou die enkele mededeling zonder een mededeling aan de verzekeringnemer onvoldoende zijn.
Verzekeraar komt geen beroep toe op (de gevolgen van) niet-nakoming van de mededelingsplicht door [D] en haar beroep op vernietiging van de verzekeringsovereenkomst heeft geen doel heeft getroffen.
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99