Na ontvangst van de voorlopige berekening hebben de consumenten de hypothecaire geldlening (via een andere adviseur) overgesloten naar een nieuwe geldverstrekker. Toen bleek dat de definitieve vergoeding € 8.648,67 hoger was. De consumenten hebben navraag gedaan naar de oorzaak van het verschil.
In de voorlopige berekening van het aflossingsvrije deel van de bank is vermeld dat als bijlage een ‘Toelichting berekening vergoeding van ons renteverlies’ opgenomen is. In deze toelichting is opgenomen:
“De looptijd die nog over is bepaalt de vergelijkingsrente We kijken eerst naar de looptijd die nog over is. Daarover zou u de contractrente nog betalen. Bij die looptijd die nog over is, zoeken we de rentes die horen bij de naast kortere en naast langere periodes. Van die 2 pakken we de hoogste rente. Die rente gebruiken we als vergelijkingsrente. Het kan ook dat de looptijd die nog over is, precies gelijk is aan een bestaande rentevaste periode die we nu aanbieden. Dan gebruiken we die periode. U ziet dan bij de naast kortere rentevaste periode dezelfde periode als bij de naast langere. Goed om te weten: een hogere vergelijkingsrente zorgt voor een lagere vergoeding. (…)
Gegevens om de vergoeding te berekenen
(…)
Ingangsdatum rentevaste periode 1 maart 2016
Einddatum rentevaste periode 1 maart 2031
Rentevaste periode 180 maanden
Uw contractrente 3,49%
(…)
“Met deze rentes hebben we de vergoeding berekend:
Contractrente 3,49%
Vergelijkingsrente 2,80%
(…)
Rentevaste periode die nog over is 122 maanden
Vergelijkingsrente – naastlanger 2,80% (180 maanden vast)
Vergelijkingsrente – naastkorter 2,51% (120 maanden vast).”
De consumenten hebben bij de bank nagevraagd hoe het kan dat de rentevergoeding in een aantal maanden tijd verhoogd is met € 8.648,67. Aanvankelijk kregen zij te horen dat dit kwam doordat de rente meerdere malen verlaagd is. Na verdere navraag bleek dat het verschil voornamelijk veroorzaakt is door de rentevastperiode waarmee de vergelijkings-rente van de vergoeding voor het aflossingsvrije deel vastgesteld is. In december 2020 werd uitgegaan van een periode van vijftien jaar, per 1 maart 2021 is gerekend met de rente van tien jaar vast, omdat de resterende periode vanaf dat moment tien jaar was.
De consumenten beklagen zich over de informatievoorziening van de bank. Volgens de consumenten hadden zij als leek niet kunnen weten dat tot 1 maart 2021 gerekend werd met een resterende rentevastperiode van vijftien jaar en dat daarna gerekend werd met een resterende rentevastperiode van tien jaar. Zij vinden dat de bank hen hierop had moeten wijzen, omdat dit voor de bank een voorzienbare ontwikkeling was. Dan hadden de consumenten ervoor kunnen zorgen dat zij hun hypothecaire geldlening vóór 1 maart 2021 oversloten. Nu de bank dit volgens de consumenten niet gedaan heeft, vorderen zij compensatie van het geleden verlies.
De commissie is ten eerste van oordeel dat de stukken van de bank van 9 december 2020 voldoende informatie bevatten. Daarin is immers opgenomen dat de vergoedingsrente is vastgesteld voor aflossing op 1 januari 2021 en dat voor de vergelijkingsrente relevant is met welke resterende rentevastperiode gerekend wordt. Ook is opgenomen dat de rentevast-periode van het aflossingsvrije deel tot 1 maart 2031 loopt en dat gerekend is met een resterende rentevastperiode van vijftien jaar. Verder is opgenomen dat de naastgelegen kortere rentevastperiode tien jaar is. Hieruit is op te maken dat, bij aflossing op 1 maart 2021, gerekend wordt met de vergelijkingsrente die hoort bij een rentevastperiode van tien jaar. Dit is voor leken weliswaar geen eenvoudige materie, maar de consumenten worden bijgestaan door een adviseur en adviseurs worden geacht hiermee bekend te zijn.
De commissie wijst de vordering van consument af.
Lees hier de volledige uitspraak.
Bron: Kifid
Fintool
Telefoon 085 - 111 89 99
Telefax 085 - 111 88 80
E-mail: info@fintool.nl
KvK 27256668