[persoon A] heeft in 2005 een overlijdenrisicoverzekering gesloten. Het verzekerd bedrag was € 150.000,00, als volgt uit te keren: 55% voor [eiseres] en 15 % voor ieder van zijn op dat moment drie kinderen. De polis is niet aangepast bij de geboorte van [naam minderjarige] in 2008. Op 26 december 2014 overleed [persoon A].
[naam minderjarige] verwijt adviseur dat hij in 2008, na haar geboorte, geen onderhoud gepleegd heeft aan de onder 2.3 genoemde overlijdensrisicoverzekering. Als hij dit wel had gedaan, zou zij als begunstigde op de polis zijn opgenomen en had ook zij een uitkering van die verzekering gehad. Door geen onderhoud aan de polis te plegen, heeft adviseur onrechtmatig jegens haar gehandeld, aldus [naam minderjarige].
Adviseur] stelt onder nummer 2.5. van zijn conclusie van antwoord dat het in 2008, toen [eiseres] in verwachting was van [naam minderjarige] , financieel minder ging met [persoon A] . Hij is daarom door zijn verzekeringsportefeuille gegaan om te kijken waar hij kon besparen en hij heeft vervolgens op eigen initiatief de uitvaartverzekeringen van hemzelf, [eiseres] en van de drie kinderen die hij op dat moment had, opgezegd. Een en ander wordt door [naam minderjarige] en [eiseres] niet betwist . Als de begunstiging na de geboorte van [naam minderjarige] wel aangepast zou zijn, zou verhoging van het verzekerde bedrag, zoals adviseur ook stelt onder nummer 6.2. van zijn conclusie van antwoord en zoals naar zijn zeggen ook door hem besproken is met [persoon A] , gelet op de financiële problemen van [persoon A] , niet aan de orde zijn geweest. [persoon A] had dan immers meer premie voor de verzekering moeten gaan betalen (nog los van de gezondheidsverklaring waar adviseu het over heeft).
Adviseur voert onder nummer 1.4. van zijn conclusie van antwoord aan dat hij het in 2008 wel met [persoon A] over aanpassing van de begunstiging heeft gehad. [persoon A] vond aanpassing echter niet nodig omdat, zo zegt adviseur , [eiseres] volgens hem een deel van haar uitkering te zijner tijd aan [naam minderjarige] kon betalen . Het zou er dan in de praktijk op neerkomen dat [eiseres] 40 % zou krijgen en de vier kinderen ieder 15%. Of [persoon A] dit echt gezegd heeft valt niet meer na te gaan. Het feit echter dat [persoon A] de uitvaartverzekeringen in 2008 heeft afgekocht, wijst er wel op dat de stelling van adviseur dat [persoon A] eraan dacht ook deze overlijdenrisicoverzekering af te kopen, juist zou kunnen zijn en, in het verlengde daarvan, dat [persoon A] de begunstiging van deze verzekering niet wilde aanpassen. Het heeft immers geen zin om voor een op korte termijn af te kopen verzekering de begunstiging nog aan te passen.
Wat er van het voorgaande ook zij: als de begunstiging in 2008 wel aangepast zou zijn, hadden de percentages sowieso anders gemoeten. Het bedrag van € 150.000,00 had dan tussen vijf personen verdeeld moeten worden in plaats van tussen vier. Een verzekering keert immers niet meer uit dan het verzekerde bedrag. [eiseres] en [naam minderjarige] zeggen niets over de verdeling die [persoon A] bij wijziging van de begunstiging mogelijk voor ogen had. De kantonrechter gaat daarom uit van de verdeling die adviseur noemt : 40% voor [eiseres] en 15 % voor ieder van de vier kinderen van [persoon A] . In bedragen betekent dit dat [eiseres] € 60 .000,00 zou hebben gekregen (in plaats van de € 82.500,00 die zij nu gekregen) heeft) en de kinderen ieder € 22.500,00 (zoals de drie oudste kinderen nu ook hebben gekregen).
Het voorgaande kan niet anders dan tot de conclusie leiden dat de schade (€ 22.500,00) van de vertegenwoordigde ( [naam minderjarige] ) , de ongerechtvaardigde verrijking van haar wettelijke vertegenwoordiger ( [eiseres] ) is . Het is daarom naar het oordeel van de kantonrechter aan [eiseres] om dit probleem ‘met zichzelf op te lossen’ door de € 22.500,00 die zij (ook in haar eigen ogen) teveel uitgekeerd heeft gekregen, aan [naam minderjarige] te betalen . [naam minderjarige] en [eiseres] hebben weliswaar gescheiden vermogens, maar dit betekent niet dat simpelweg voorbijgegaan kan worden aan het feit dat [eiseres] het vermogen van [naam minderjarige] beheert en tegelijkertijd ook een eigen belang bij deze kwestie heeft, zeker niet als dit ten koste van een ander adviseur) gaat . De kantonrechter wil hierbij niet onvermeld laten dat het de adviseur] was die er in 2014, door een bedrag aan door [persoon A] niet betaalde premie zelf te betalen aan de verzekeringsmaatschappij, voor zorgde dat de verzekeringsmaatschappij überhaupt tot uitkering van de polis is overgegaan. Verzekeraar had de verzekering in principe immers al beëindigd (brief verzekeraar 8 december 2014, productie 5 conclusie van antwoord).
Een belang bij een oordeel over de vraag of adviseur al dan niet onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, heeft [naam minderjarige] gelet op een en ander niet. Haar vordering wordt daarom afgewezen. Als immers geoordeeld zou worden dat adviseur onrechtmatig gehandeld zou hebben jegens [naam minderjarige] , is voor veroordeling van adviseur tot betaling van schade sowieso geen aanleiding. De nabestaanden van [persoon A] zouden dan immers € 172.500,00 uitgekeerd krijgen op een polis die ‘maar’ € 150.000,00 waard was. Dit strookt niet met artikel 6:100 Burgerlijk Wetboek. Dat artikel bepaalt immers dat als een zelfde gebeurtenis (het gestelde onrechtmatig handelen van adviseur) voor de benadeelde (in dit geval de nalatenschap dan wel de gezamenlijke erfgenamen van [persoon A] ) tevens een voordeel oplevert (een hogere uitkering op een lagere polis), dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening wordt gebracht.
Bron: Rechtspraak.nl
1) , Fintool; Op deze argumentatie valt wel wat af te dingen.
2), Fintool, een variant had kunnen/ moeten? zijn: 55% partner, 45%/ 4 kinderen, geredeneerd vanuit verzorgingsgedachte langstlevende partner.
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99