Verzekerde verzuimt te vermelden dat hij de woning niet langer zelf voor recreatiedoeleinden gebruikt, maar aan een derde heeft verhuurd voor permanente bewoning.
Nadat de recreatiewoning is afgebrand, wijst de opstalverzekeraar de schadeclaim af vanwege het verzuim de verhuur te melden.
Naar vaste rechtspraak moet het begrip kernbeding (art. 6:231, aanhef en onder a, BW) zo beperkt mogelijk worden opgevat. Bepalend is, kort gezegd, of het gaat om een beding van zo wezenlijke betekenis dat de overeenkomst zonder dit beding niet totstandgekomen zou zijn of dat zonder dit beding niet van wilsovereenstemming omtrent het wezen van de overeenkomst sprake zou zijn. Het vervalbeding van art. 7.6 bevat een regeling voor het - zich hier voordoende - geval dat verzuimd is binnen twee maanden kennis te geven van een risicowijziging in de zin van art. 7.2, waaronder begrepen de in 4.3 vastgestelde wijziging van het gebruik. De hoofdregel is dan dat elk recht op schadevergoeding vervalt. Het gaat dus niet om een beding dat vanaf het begin bepalend is geweest voor de omvang van de dekking, zodat de slotsom moet zijn dat van een kernbeding geen sprake is. Grief II treft dus ook voor het overige geen doel.
Hoewel Belanghebbende zich niet op het standpunt heeft gesteld dat art. 7.6 moet worden aangemerkt als een onredelijk bezwarend beding in de zin van Boek 6, Titel 5, Afdeling 3, BW, dient in een geval als dit toch, zoals ook in procedures voor de burgerlijke rechter, onderzocht te worden of van een zodanig beding sprake is. Daarbij rijst in de eerste plaats de vraag of het hier gaat om een beding dat voorkomt op hetzij de “zwarte lijst” van
art. 6:236 BW (onredelijk bezwarende bedingen) hetzij de “grijze lijst” van art. 6:237 BW (vermoedelijk onredelijk bezwarende bedingen). Het een noch het ander is het geval. Daarbij wordt wat betreft art. 6:237, aanhef en onder h, BW - inhoudende, kort gezegd, dat een beding, dat als sanctie op bepaalde gedragingen van de wederpartij verval van haar toekomende rechten stelt, vermoed wordt onredelijk bezwarend te zijn, behoudens voor zover deze gedragingen het verval van die rechten rechtvaardigen - nog het volgende opgemerkt.
De termijn om kennis te geven van de risicowijziging waarom het hier gaat verliep in 2012, terwijl de brand zich in 2015 heeft voorgedaan. Ten tijde van het verval was dus van enig aan Belanghebbende toekomend recht op schadevergoeding nog geen sprake. Gronden, ten slotte, die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat het bepaalde in art. 7.6 op zichzelf beschouwd moet worden aangemerkt als een onredelijk bezwarend beding zijn
door Belanghebbende gesteld noch gebleken.
Evenals de Geschillencommissie oordeelt de Commissie van Beroep dat de daartegen gerichte klachten ongegrond zijn.
Lees hier de volledige uitspraak.
=========
Consument heeft met een zakelijke partij een overeenkomst gesloten tot de aanschaf van een nieuw te bouwen recreatiewoning, bestemd voor de verhuur, in een recreatiepark. Met de contractpartij is na het tekenen van de overeenkomst een geschil ontstaan. Consument heeft zich hierop tot Verzekeraar gewend met het verzoek uit hoofde van de gesloten rechtsbijstandverzekering rechtshulp te bieden. Dit verzoek om rechtsbijstand is vervolgens afgewezen, omdat de woning niet voor eigen gebruik is bestemd maar voor de verhuur. De
Commissie overweegt Consument de recreatiewoning als beleggingsobject heeft gekocht. Dit wordt ook door Consument bevestigd. De Commissie gaat ervan uit dat Consument hiermee overwegend inkomsten wilde verwerven, althans wilde wachten tot de onroerende zaak in waarde zou zijn gestegen. De Comissie beschouwt de recreatiewoning derhalve als een beleggingspand.
Het in eigendom hebben van een of meer beleggingspanden brengt mee dat de eigenaar handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
De klacht van Consument is niet behandelbaar.
Lees hier de volledige uitspraak.
Bron: Kifid
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99