Vraag 2 (pdf 1)
Klopt het dat naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad de Belastingdienst niet of nauwelijks belasting kan navorderen over zwart geld? Zo ja, hoeveel belastinggeld wordt misgelopen doordat navorderen nagenoeg onmogelijk is geworden?
Antwoord vraag 2
Zoals bekend, heeft de Hoge Raad op 24 december 2021 geoordeeld dat de met ingang van 1 januari 2017 geldende vermogensrendementsheffing in strijd is met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in het geval een belastingplichtige door dit forfaitaire stelsel wordt geconfronteerd met een heffing waarbij wordt uitgegaan van een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk
behaalde rendement (het Kerstarrest, ECLI:NL:HR:2021:1963).
Het recht zoals dat vanaf deze datum luidt, geldt voor een ieder wiens aanslag inkomstenbelasting over kalenderjaren vanaf 2017 nog niet onherroepelijk vaststond of aan wie daarna over deze kalenderjaren een belastingaanslag inkomstenbelasting is of wordt opgelegd. Dit kunnen ook belastingplichtigen zijn aan wie na 24 december 2021 een belastingaanslag opgelegd wordt wegens niet eerder aangegeven box 3-vermogensbestanddelen, bijvoorbeeld vanwege in het buitenland aangehouden vermogen of contant gehouden vermogen.
De forfaitaire rendementspercentages die onder de herstelwetgeving (2017-2022) worden toegepast op de verschillende vermogenscategorieën banktegoeden (I), overige bezittingen (II) en schulden (III) zijn uitgewerkt in een beleidsbesluit, dat gecodificeerd wordt in wetgeving.
Voor banktegoeden loopt dit percentage af van 0,25% in 2017 naar 0,01% in 2021. Dit betekent inderdaad dat het bedrag aan na te vorderen belasting over het rendement over niet aangegeven (buitenlandse) banktegoeden gering is. De zogenoemde zwartspaarders hoeven echter niet alleen (buitenlandse) banktegoeden te hebben. Over (buitenlandse) overige bezittingen, waaronder contant geld, bedraagt het forfaitaire rendementspercentage in dezelfde kalenderjaren tussen de 5,28% en de 5,69%. Daarnaast bedraagt de navorderingstermijn bij in het buitenland gehouden of opgekomen inkomen of vermogen twaalf in plaats van vijf jaar.
Deze termijn beslaat ook jaren vóór 2017 en het bedrag aan na te vorderen belasting zal voor die jaren berekend worden op basis van de toen geldende forfaitaire rendementspercentages. Bovendien zal, indien aannemelijk is dat de box 3-vermogensbestanddelen afkomstig zijn bijvoorbeeld uit (niet aangegeven) inkomen in box 1 of box 2, ook de daarover verschuldigde belasting alsnog geheven worden en – indien de omstandigheden daartoe aanleiding toe geven – een vergrijpboete worden opgelegd. Voor de erfbelasting geldt in deze situaties verder een onbeperkte navorderingstermijn en daar kan eveneens – indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven – een vergrijpboete worden opgelegd. Ten slotte kan tot strafrechtelijke vervolging worden overgegaan door het Openbaar Ministerie.
(3)
Zoals hiervoor is toegelicht, zal het feit dat zwartspaarders verzwegen vermogens kenbaar maken, ook andere vragen oproepen, bijvoorbeeld omtrent de herkomst van dit vermogen, die aanleiding kunnen geven tot nadere belastingheffing en het opleggen van boetes.
Vraag 5
Waarom is er een verschil in de navorderingstermijn van belasting op buitenlandse bankrekeningen ten opzichte van contant geld?
Antwoord vraag 5
De duur van de navorderingstermijn is alleen afhankelijk van de plaats waar de het banktegoed of het contante geld aangehouden wordt – in Nederland dan wel in het buitenland – en dus niet van het soort inkomens- of vermogensbestanddeel.
Als hoofdregel bedraagt de termijn waarbinnen de inspecteur bevoegd is om een navorderingsaanslag vast te stellen vijf jaar, gerekend vanaf het einde van het jaar waarover de belasting is verschuldigd.4 Echter, als het gaat om een inkomens- of vermogensbestanddeel dat in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen, is de navorderingstermijn verlengd naar twaalf jaar. De rechtvaardiging hiervoor is gelegen in de omstandigheid dat de controlemogelijkheden van de Belastingdienst in dergelijke situaties te beperkt zijn om met een termijn van vijf jaar te volstaan. Als een belastingplichtige contant geld in het buitenland aanhoudt, is ook daarop – net als bij een buitenlandse bankrekening – de verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar van toepassing.
Vraag 12
Wat gebeurt er met zwartspaarders als de overbruggingswetgeving voor box 3 is ingevoerd? Blijven groepen zwartspaarders dan ook ongestraft? Wat gaat u doen om dat te voorkomen?
Antwoord vraag 12
De overbruggingswetgeving voor box 3 zal vanaf 1 januari 2023 van kracht zijn. In grote lijnen is die overbruggingswetgeving een voortzetting van de herstelwetgeving die op dit moment geldt. Dit betekent dat ook over toekomstige jaren het forfaitaire rendement op (buitenlandse) banktegoeden, relatief laag zal zijn. Anders dan onder de herstelwetgeving zal bij de overbruggingswetgeving ook het forfaitaire rendement ten aanzien van contant geld laag zijn, gelijk aan het forfaitaire rendement voor banktegoeden. Als een belastingplichtige bewust een onjuiste of onvolledige aangifte indient, kan de Belastingdienst het huidige wettelijke boete-instrumentarium op reguliere wijze aanwenden. Als een zwartspaarder zijn verzwegen vermogen nu alsnog bij de Belastingdienst meldt, kan hij daardoor niet alleen geconfronteerd worden met navorderingsaanslagen en vergrijpboeten over het verleden. Ook zal dat vermogen dat eerder verzwegen was, in toekomstige jaren op reguliere wijze in de belastingheffing betrokken worden.
Verder heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd dat ik voornemens ben een onderzoek te starten naar de herziening van het boeterecht. Daarbij wil ik voor de toekomst bezien welke mogelijkheden er voor de toekomst zijn om de koppeling tussen de hoogte van een vergrijpboete en het te betalen bedrag van een belastingaanslag, los te laten. Het is namelijk juridisch niet mogelijk om een straf met terugwerkende kracht in te voeren of te verhogen. Een dergelijke wetswijziging is juridisch zeer waarschijnlijk niet houdbaar vanwege strijdigheid met het legaliteitsbeginsel (artikel 7 EVRM en artikel 5:46, vierde lid, Awb).
Antwoord vraag 6
De Overbruggingswet box 3 kwalificeert contant geld als onderdeel van de vermogenscategorie banktegoeden. Dat is de vermogenscategorie met het laagste forfaitaire rendement, waardoor belastingplichtigen over de contanten uiteindelijk weinig box 3-heffing verschuldigd zijn. Dit is in lijn met het feit dat contant geld normaliter geen rendement oplevert, tenzij sprake is van contanten in buitenlandse valuta, waarmee koersresultaten zouden kunnen worden behaald. Op basis van deze overwegingen is het in het artikel van het FD geschetste effect voor mij geen aanleiding om contant geld weer terug te brengen naar de vermogenscategorie overige bezittingen.
Bron: Rijksoverheid
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99