Voorafgaand aan het huwelijk heeft niet alleen de man, maar hebben partijen ook gezamenlijk appartementsrechten verkregen van de echtelijke woning. [De appartementen zijn samengevoegd tot 1 hoofdverblijf.] Afgezien van de begane grond hebben partijen het resterende deel van het pand gedurende het huwelijk erbij kunnen betrekken door koop en vervolgens met een verbouwing deze vier woonlagen tot één geheel gemaakt, met toestemming van de gemeente. Op dit moment is het daarom onmogelijk geworden van de losse appartementsrechten te bepalen wat hun waarde is. Partijen hebben bij het opmaken van de huwelijkse voorwaarden geen staat van aanbrengsten aangebracht en klaarblijkelijk geen noodzaak gezien de appartementsrechten (expliciet) tot het stamvermogen aan te merken.
Niet is gebleken dat één van partijen gedurende het huwelijk aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van geïnvesteerd privévermogen of een administratie heeft bijgehouden ten aanzien van investeringen, aflossingen of enige betaling voor de echtelijke woning. Geen van de partijen heeft sinds de aanschaf van het eerste appartementsrecht in 1988 gehandeld op een wijze die in lijn is met de huwelijkse voorwaarden of die enige gescheidenheid heeft voorgestaan.
Een (geslaagd) beroep op de redelijkheid en billijkheid kan weliswaar niet tot een goederenrechtelijke afwijking leiden, maar wel tot een verbintenisrechtelijke gemeenschap van goederen – een pseudogemeenschap – op grond waarvan tussen partijen zou moeten worden afgerekend alsof partijen in (enige) gemeenschap van goederen zouden zijn gehuwd.
Gezien het hiervoor overwogene zal de rechtbank de gehele woning als een (pseudo) eenvoudige gemeenschap afwikkelen waarin partijen tot gelijke aandelen gerechtigd zijn.
Nu de echtelijke woning als ware het een gemeenschap zal worden afgehandeld, zal de rechtbank de daaraan gekoppelde hypothecaire leningen ook buiten het wettelijk deelgenootschap van partijen houden en betrekken in die verdeling.
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99