Het Hof stelt voorop dat uitsluitend woningen die als centrale levensplaats dienen, als eigen woning in de zin van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet IB 2001 kunnen kwalificeren. In dit kader is in de parlementaire geschiedenis het volgende opgenomen:
“Het criterium ‘anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan’ dient dus om de echte eigen woning te kunnen onderscheiden van andere woningen zoals de zogenoemde ‘tweede eigen woning’. Aan het begrip ‘anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan’ worden verder geen nadere eisen gesteld met betrekking tot de – minimale – tijdsduur die een belastingplichtige of de personen die tot zijn huishouden behoren per kalenderjaar in die woning moeten doorbrengen.
Enkele voorbeelden om dit te illustreren.
Een belastingplichtige die veel rond reist en hier te lande een woning aanhoudt waar hij slechts enkele maanden per jaar vertoeft, zal die woning op grond van de feitelijke omstandigheden doorgaans als een hoofdverblijf dat hem anders dan tijdelijk ter beschikking staat, kunnen aanmerken.
Een belastingplichtige, die in het kader van zijn werkzaamheden vijf dagen per week in een appartement in zijn werkomgeving verblijft en in het weekend in een andere woning, zal de laatstgenoemde woning als zijn anders dan tijdelijk ter beschikking staande hoofdverblijf kunnen aanmerken als die woning voor hem als centrale levensplaats dient. Het is echter ook mogelijk dat de woning waar hij de weekenden doorbrengt voor hem een vakantiewoning is en dat het appartement zijn werkelijke hoofdverblijf is.
De feitelijke omstandigheden zijn in dezen dus doorslaggevend.”
“Per belastingplichtige kan slechts één woning voor hem als centrale levensplaats dienen. Een belastingplichtige die bijvoorbeeld in het kader van zijn werk een pied à terre aanhoudt in zijn directe werkomgeving, heeft voor de toepassing van deze regeling maar één eigen woning. Onder omstandigheden kan het voorkomen dat partners elk afzonderlijk een hoofdverblijf bewonen. In dergelijke gevallen moeten de partners kiezen welke woning als eigen woning wordt beschouwd (vijfde lid) ( Bew.: uiteindelijk achtste lid). Het hoofdverblijf dat niet in aanmerking komt voor het eigenwoningforfait wordt automatisch doorgeschoven naar de regeling van de forfaitaire rendementsheffing. Deze meer strikte benadering moet mede worden gezien in het licht van het evenwicht met de gewijzigde behandeling van tweede woningen.”
De vraag waar iemand zijn centrale levensplaats heeft, wordt wezenlijk bepaald door de feitelijke gedragingen van die persoon zelf. Ook de wettelijke term ‘hoofdverblijf’ verwijst naar de keuze die de belanghebbende met betrekking tot zijn plaats van verblijf maakt, niet naar bijvoorbeeld de grootte van de woning.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking dat belanghebbende in [G] werkte, vaker in [G] overnachtte dan in [woonplaats] (zie 2.6 en 2.21), dat de overnachtingen in [woonplaats] veelal in (en in de aanloop naar) het weekend plaatsvonden, dat de pinbetalingen en geldopnamen met name in [G] plaatsvonden, dat in [G] en omgeving werd deelgenomen aan sport- en verenigingsleven en dat post ten behoeve van de financiële administratie (ook die van anderen) in [G] werd bezorgd.
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
Telefoon 085 - 111 89 99
Telefax 085 - 111 88 80
E-mail: info@fintool.nl
KvK 27256668