In 2015 was de vermogensvrijstelling €21.330 (jonger dan AOW-leeftijd. Peildatum 1 januari 2018: €30.000).
Niet in geschil is dat de bedoelde schade-uitkering niet is genoemd in artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Awir. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in bijvoorbeeld de hiervoor genoemde uitspraken van 24 maart 2010 en 1 november 2017) volgt uit artikel 47 van de Awir dat de wetgever een gesloten stelsel van categorieën van gevallen heeft beoogd, waarin een afwijkende maatregel kan worden getroffen. In de Uitvoeringsregeling Awir is in overeenstemming daarmee in artikel 9 limitatief opgesomd in welke groepen gevallen toepassing van artikel 7, vierde lid, van de Awir leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard op grond waarvan deze bepaling buiten toepassing wordt gelaten. Artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Awir biedt dus geen ruimte om naast de in dat artikel genoemde categorieën van gevallen ook in andere gevallen artikel 7, vierde lid, van de Awir buiten toepassing te laten.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen kan dat evenmin worden afgeleid uit de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2015. Weliswaar is in de uitspraak overwogen dat het voorliggende geval niet vergelijkbaar is met de gevallen genoemd in artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Awir, maar hieruit volgt enkel dat het geval niet onder de in dat artikel genoemde gevallen begrepen kan worden. Dat in uitzonderlijke gevallen ruimte bestaat om een geval gelijk te stellen met de wel in artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Awir geregelde gevallen, berust dan ook op een verkeerde lezing van de uitspraak.
Verder biedt artikel 5.3 van de Wet IB 2001 anders dan waarvan de rechtbank uitgaat, geen grondslag voor de Belastingdienst/Toeslagen om de schade-uitkering buiten beschouwing te laten bij de beoordeling van het recht op huurtoeslag. Zoals hiervoor overwogen bestaat geen aanspraak op huurtoeslag indien sprake is van voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet IB 2001. Uit artikel 5.2, eerste lid, van de Wet IB 2001 volgt dat de grondslag sparen en beleggen wordt bepaald aan de hand van de rendementsgrondslag. De rendementsgrondslag omvat blijkens artikel 5.3, eerste lid, van de Wet IB 2001 de waarde van de bezittingen verminderd met de waarde van de schulden. In het tweede en derde lid van het artikel is omschreven wat onder bezittingen en schulden moet worden verstaan. Aan de hand van deze artikelen stelt de inspecteur de aanslag inkomstenbelasting vast. Hieruit volgt dat het aan de inspecteur is om te beoordelen of een vermogensbestanddeel gelijk kan worden gesteld aan een vermogensbestanddeel dat op grond van artikel 5.3 van de Wet IB 2001 niet meetelt voor de rendementsgrondslag.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Belastingdienst/Toeslagen de aan [persoon] uitgekeerde schade-uitkering, en het daaruit voortvloeiende voordeel uit sparen en beleggen, terecht niet buiten beschouwing heeft gelaten bij de beoordeling van het recht van huurder op huurtoeslag over het jaar 2015. De rechtbank heeft dit miskend. Het betoog (van de Belastingdienst) slaagt.
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
Telefoon 085 - 111 89 99
Telefax 085 - 111 88 80
E-mail: info@fintool.nl
KvK 27256668