Voorafgaand aan de echtscheiding hebben partijen met behulp van een mediator een echtscheidingsconvenant opgesteld, waarin de gevolgen van de voorgenomen echtscheiding zijn geregeld. Dit convenant is op 10 mei 2016 ondertekend, en maakt deel uit van de echtscheidingsbeschikking.
In artikel 2.2 is bepaald:
De verplichting van de man om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de vrouw komt o.g.v. art. 1:160 BW definitief te vervallen wanneer de man duurzaam samenwoont met een nieuwe partner als waren zij gehuwden of geregistreerde partners.
Op 21 december 2017 heeft de man een e-mail gestuurd aan de vrouw met de mededeling dat hij per 22 december 2017 duurzaam gaat samenwonen en op 11 januari 2018 een geregistreerd partnerschap zal aangaan. Daarbij verwijzend naar artikel 2.2 van het echtscheidingsconvenant schrijft de man dat dit inhoudt dat de partneralimentatie stopt per 1 januari 2018 en dat de laatste betaling zal plaatsvinden op 31 december 2017.
Het hof stelt het volgende voorop. De strekking van artikel 1:160 BW is dat de alimentatieplicht eindigt van rechtswege wanneer de alimentatiegerechtigde (her)trouwt, (opnieuw) een geregistreerd partnerschap aangaat of gaat samenleven met een ander als ware men gehuwd of als had men een partnerschap laten registreren. De rechtvaardiging voor de beëindiging van de alimentatieverplichting van een gewezen echtgenoot ingeval de alimentatiegerechtigde opnieuw huwt of een geregistreerd partnerschap aangaat, ligt in de verplichting van de nieuwe echtgenoot/partner om de ander het nodige te verschaffen. Hoewel een onderhoudsplicht van partners jegens elkaar niet geldt bij een samenleven gelijk een huwelijk of gelijk een geregistreerd partnerschap is deze situatie in artikel 1:160 BW materieel op één lijn gesteld met (her)trouwen of (opnieuw) aangaan van een geregistreerd partnerschap. Strekking van deze gelijkstelling is geweest te voorkomen dat ter wille van de rechtsgevolgen aan een ongehuwd samenleven de voorkeur wordt gegeven boven een tweede huwelijk.
De bepaling van artikel 1:160 BW is niet van dwingend recht. Partijen kunnen in hun echtscheidingsconvenant van artikel 1:160 BW afwijken en bepalen dat de ex-partner alimentatierechten zal blijven behouden ook al zou deze duurzaam met een ander gaan samenleven.
Het hof acht het verder ook niet aannemelijk dat het de uitdrukkelijke bedoeling van partijen is geweest om overeen te komen dat de onderhoudsverplichting zou komen te vervallen bij samenleving van de man, zoals de man lijkt te willen betogen. De vrouw én de mediator hebben beiden verklaard dat het de bedoeling van partijen was om vast te leggen dat de alimentatieverplichting overeenkomstig artikel 1:160 BW zou eindigen wanneer de vrouw zou gaan samenleven, en dat er abusievelijk ten onrechte ‘man’ is vermeld, waar ‘vrouw’ had moeten staan. Deze uitleg ligt voor de hand, niet alleen wegens de hiervoor vermelde strijdigheid met de bedoeling van artikel 1:160 BW en de innerlijke tegenstrijdig-heid binnen artikel 2.2 van het convenant, maar ook omdat artikel 2.2 is geplaatst tussen twee andere ‘standaardbepalingen’ betreffende alimentatie. Voorafgaand aan artikel 2.2 is opgenomen een standaardartikel betreffende het verhaalsrecht van de gemeente indien één van partijen een beroep zou moeten doen op bijstand, en na artikel 2.2 volgt een standaard- bepaling over het feit dat de wettelijke maximale duur van alimentatie twaalf jaren bedraagt.
Het Hof stelt dat de man de alimentatie moet blijven betalen.
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99