Onbetwist is dat de werkgever verplicht is om het loon op tijd te voldoen. Hiermee wordt zeker gesteld dat een werknemer in zijn levensonderhoud kan voorzien. Om die reden kent artikel 7:623 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de verplichting om het loon op een bepaald tijdstip te voldoen.
Nu heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 oktober jl. geoordeeld dat artikel 8 WML wel de uitbetalingstermijn noemt, maar het precieze uitbetalingstijdstip niet expliciet duidt.1 In dit specifieke geval ging het om een loonbetaling die enkele dagen te laat had plaatsgevonden. Na inspectie, voorafgaand aan het opmaken van het boeterapport, heeft de werkgever alsnog betaald. Het ging hier om een uitzonderlijk geval. Niettemin moet voorkomen worden dat er bij andere werkgevers misverstand ontstaat dat deze uitspraak breder kan worden uitgelegd en deze werkgevers niet meer gestimuleerd worden om op tijd het wettelijk minimumloon te betalen. Zo kan het gevaar ontstaan dat een werkgever om hem moverende redenen met het uitbetalen van het loon zou kunnen wachten totdat een controle door de Inspectie SZW plaatsvindt en daardoor in strijd handelt met 7:623 BW en de WML. Daarom wordt verduidelijkt, om verdere discussie hierover te voorkomen, dat op grond van de WML geen ander tijdstip van betaling geldt dan op grond van het BW, ook in de voorgenoemde specifieke gevallen.
Download: "Wijziging" (pdf, 3 pagina's)
Bron: Rijksoverheid
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99