De Centrale Raad van Beroep heeft een uitspraak gedaan over de berekening van de transitievergoeding van een werknemer die werd ontslagen en die naast zijn maandelijkse brutoloon een omzetafhankelijke provisie ontving. De Raad oordeelt wat de juiste berekeningswijze van de transitievergoeding is.
Een werkgever betaalde in oktober 2022 zijn werknemer een transitievergoeding. Vervolgens verzocht de werkgever op grond van artikel 7:673e van het Burgerlijk Wetboek om een vergoeding van dat bedrag bij het Uwv. Het Uwv kwam echter uit op een lager bedrag door een andere berekening van de omzetafhankelijke provisie. De werkgever kreeg daardoor minder terug van het Uwv dan het bedrag dat hij aan zijn werknemer had betaald en stapte naar de rechter.
Het Uwv en de werkgever baseren zich allebei op artikel 2, derde lid van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding (Besluit), maar komen uit op verschillende bedragen. Partijen zijn het er over eens dat de provisie moet worden berekend over de twaalf maanden voor het einde van de arbeidsovereenkomst (de referteperiode), maar zij verschillen van mening over de vraag welke provisiebedragen in die periode vallen.
De rechtbank Gelderland stelde de werkgever in het gelijk en gaf het Uwv de opdracht een nieuwe berekening te maken. Het Uwv was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Over de vraag welke provisies in de referteperiode vallen was nog niet eerder een (uitdrukkelijk) oordeel gegeven door een hoogste rechter. Daarom heeft CRvB een conclusie gevraagd vragen aan raadsheer advocaat-generaal De Bock. Zie: Centrale Raad van Beroep vraagt conclusie over compensatie van de transitievergoeding
De raadsheer advocaat-generaal heeft in haar conclusie van 16 juli 2024 de vragen van de Centrale Raad van Beroep beantwoord.
Voor de berekening van de provisie moet volgens de raadsheer advocaat-generaal niet gekeken worden naar de provisie die daadwerkelijk in de referteperiode is uitbetaald. Het gaat om het recht op provisie dat is ontstaan in de periode van twaalf maanden voor het moment waarop de arbeidsovereenkomst eindigt.
De Centrale Raad van Beroep volgt de conclusie en oordeelt dat voor de berekening van de transitievergoeding moet worden gekeken naar de aanspraken op provisie die zijn ontstaan in de referteperiode. Provisies die in die periode zijn ontstaan, maar na die periode worden uitbetaald, tellen dus mee. Het standpunt van het Uwv dat alleen provisies meetellen die in de referteperiode zijn uitbetaald of opeisbaar zijn geworden, is dus onjuist.
Het Uwv zal opnieuw moeten berekenen hoe hoog de transitievergoeding is en welk bedrag het Uwv aan de werkgever moet vergoeden.
Bron: Centrale Raad van Beroep
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99