Niet valt in te zien dat voor een dergelijke beslissing in kort geding geen plaats is.
Partijen hebben (via hun advocaten) gecorrespondeerd over meerdere opties van verdeling van de woning, maar zijn hier samen niet uitgekomen.
De vrouw legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zolang de hypotheek mede op haar naam staat zij geen nieuwe hypotheeklening kan aanvragen en wordt belemmerd in het kopen van een eigen woning. Daarnaast bestaat het risico dat de woning bij non-betaling van de hypotheekrente door de man gedwongen moet worden verkocht en de verkoopopbrengst lager zal zijn dan bij een onderhandse verkoop. De vrouw heeft daarnaast de overwaarde van de woning nodig om een andere woning te kunnen kopen. De vrouw heeft er belang bij dat zij een eigen (financieel) leven op kan bouwen en dat er een einde komt aan de uitzichtloze situatie waarin de man in de woning blijft wonen en zij mede aansprakelijk blijft voor een deel van de hypotheekschuld.
In zaken als onderhavige geldt tot uitgangspunt dat partijen niet gehouden zijn om in een onverdeelde gemeenschap te blijven. Dit betekent dat het aandeel van de een in de woning (met de daaraan verbonden hypothecaire verplichting) aan de ander moet worden overgedragen of dat de woning moet worden verkocht aan een derde.
Vaststaat dat partijen 1,5 jaar na het verbreken van de relatie nog in een onverdeeldheid verkeren. Reeds daarmee is het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vorderingen gegeven.
De man meent dat de vordering van de vrouw niet kan worden toegewezen, omdat voor de vaststelling van de verdeling in kort geding geen plaats is. De voorzieningenrechter verwerpt dit standpunt. Een veroordeling tot het verlenen van medewerking aan de verkoop van een gemeenschappelijke woning strekt niet tot verdeling als zodanig, maar ziet op de wijze waarop de verdeling gerealiseerd moet worden (namelijk door middel van verkoop van het gemeenschappelijke goed, waarna verdeling van de opbrengst kan plaatsvinden). Niet valt in te zien dat voor een dergelijke beslissing in kort geding geen plaats is. Voor die beslissing in kort geding kan aanleiding bestaan als aannemelijk is dat de bodemrechter, oordelend over de verdeling, zal oordelen dat het gemeenschappelijke goed aan een derde verkocht moet worden.
Overigens heeft de Hoge Raad op 21 juni 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AE4380) geoordeeld dat een machtiging tot het te gelde maken van een gemeenschappelijk goed als bedoeld in artikel 3:174 BW – een in beginsel verder strekkende voorziening dan de veroordeling om mee te werken aan de verkoop – bij wijze van voorlopige voorziening in kort geding kan worden verleend.
De vrouw heeft te kennen gegeven dat zij de woning niet wil overnemen. Ter zitting heeft de man gesteld dat hij thans niet over de financiële middelen beschikt om het aandeel van de vrouw in de woning over te nemen. Het uitgangspunt is daarom dat (aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat) de woning aan een derde moet worden verkocht. Een belangenafweging kan meebrengen dat de vrouw moet dulden dat de man nog langer de tijd krijgt om in de woning te blijven wonen en te onderzoeken of andere wijzen van verdeling mogelijk zijn.
Wel vergt het gerechtvaardigde belang van de man dat hem enige tijd wordt gegund om te onderzoeken of hij de woning (toch) kan overnemen of dat er een andere wijze van verdeling van de woning mogelijk is. Om de man hiertoe in de gelegenheid te stellen wordt de termijn waarbinnen hij zijn medewerking dient te verlenen aan het opstarten van het verkoopproces in redelijkheid bepaald op twee maanden na betekening van dit vonnis. Het belang van de man als degene bij wie de kinderen van partijen wonen vergt voorts, conform het voorstel van de vrouw, dat de levering van de woning niet vóór 1 juli 2022 behoeft plaats te vinden, na het eindexamen van de oudste dochter en na de proefwerkweek van de jongste dochter van partijen. Aangenomen mag worden dat de man daarmee voldoende tijd heeft om andere woonruimte voor hem en de dochters van partijen te vinden. Het belang van de vrouw vergt dat een uiterste leveringsdatum wordt bepaald. Deze zal de voorzieningenrechter naar redelijkheid stellen op 1 september 2022.
De voorzieningenrechter:
veroordeelt de man om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan het verstrekken van een opdracht tot bemiddeling aan [naam makelaar] ([adres makelaar]), met betrekking tot de verkoop van de woning aan (een) derde(n), ...
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99