Vanaf 1 oktober 2015 heeft de vrouw de Woning met uitsluiting van de man bewoond. De inleg voor de SEW (spaarrekening eigen woning) bedroeg vanaf die datum € 104,54 per maand. De maandelijkse premies voor de overlijdensrisicoverzekering bedroegen € 35,54 voor de verzekering op het leven van de vrouw en € 57,39 voor die op het leven van de man.
In 2017 en 2018 hebben partijen – al dan niet door tussenkomst van derden – met elkaar gesproken over de verkoop van de Woning en wijziging van (de begunstiging van) de overlijdensrisicoverzekering.
Bij e-mail van 19 maart 2021 heeft de heer [persoon A] (hierna: [persoon A] ) namens de man een eenmalig voorstel gedaan. Volgens dit voorstel was de man wel bereid tot verrekening van de inleg van de SEW maar niet bereid tot verrekening van de premie van de overlijdensrisicoverzekering. In deze e-mail schrijft [persoon A] dat het niet redelijk is om de premie van de overlijdensrisicoverzekering te verrekenen, omdat de vrouw in de Woning is blijven wonen en de man geen aanspraak heeft kunnen maken op de (waarde van de) Woning.
De man heeft wel verweer gevoerd tegen de verrekening met de premie voor de overlijdensrisicoverzekering. Met betrekking tot dit deel van de vordering overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
De overlijdensrisicoverzekering is een gemeenschappelijk goed. De rechtsverhouding tussen partijen – als deelgenoten – wordt beheerst door de eisen van redelijkheid en billijkheid. Op grond van artikel 3:172 BW delen de deelgenoten, tenzij een regeling anders bepaalt, naar evenredigheid van hun aandelen in de vruchten en andere voordelen die het goed oplevert, en moeten zij in dezelfde evenredigheid bijdragen tot de uitgaven die (bevoegdelijk) ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht.
Met betrekking tot de overlijdensrisicoverzekering zijn partijen hoofdelijk schuldenaar. Partijen zijn dan ook gehouden om ieder voor het gedeelte dat hen in hun onderlinge verhouding aangaat bij te dragen in de premie. Aangezien de partijen de overlijdensrisicoverzekering hebben afgesloten op elkaars leven en de premie per persoon is vastgesteld, is in beginsel het redelijk dat zij voor het deel dat het leven van de ander betreft bijdragen in de kosten.
Voor zover de man meent dat hij de premie voor de overlijdensrisicoverzekering kan verrekenen met een door de vrouw te betalen gebruiksvergoeding, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Aangezien de vrouw gedurende meerdere jaren met uitsluiting van de man het genot van de Woning heeft gehad, terwijl de man (deels) diende mee te betalen aan de lasten, is een gebruiksvergoeding op zijn plaats. De wetgever heeft geen regels geformuleerd op grond waarvan de hoogte van zo’n vergoeding dient te worden vastgesteld. In de praktijk wordt een gebruiksvergoeding berekend aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval, waarbij de redelijkheid en billijkheid een grote rol spelen. Van belang zijn onder meer een eventuele overwaarde van de Woning, het tijdsverloop en de draagkracht van partijen.
Met betrekking tot de overlijdensrisicoverzekering heeft de vrouw onweersproken gesteld dat de man geen medewerking heeft verleend aan de wijziging van de begunstiging van die verzekering en/of aan de verlaging van de premie.
In de gegeven omstandigheden acht de voorzieningenrechter het redelijk en billijk dat de man – bij wijze van voorschot – naast de inleg van de Spaarhypotheek, de helft van de gevorderde verzekeringspremie aan de vrouw moet voldoen.
De voorzieningenrechter veroordeelt de man tot medewerking van het aanpassen (royeren) van de overlijdensrisicoverzekering.
Bron: Rechtpsraak.nl
Fintool
Telefoon 085 - 111 89 99
Telefax 085 - 111 88 80
E-mail: info@fintool.nl
KvK 27256668