Ingevolge artikel 3.111, lid 6, Wet IB 2001 kan een woning die door de belastingplichtige niet als hoofdverblijf wordt gebruikt, en die hem voorheen als eigen woning ter beschikking heeft gestaan, onder bepaalde voorwaarden toch als eigen woning worden aangemerkt (de zogenaamde uitzendregeling). Een van die voorwaarden is dat de woning niet aan derden ter beschikking wordt gesteld (artikel 3.111, lid 6, letter a, Wet IB 2001).
"...Van zodanige verhuur aan of gedoogd gebruik van derden is geen sprake in een geval als het onderhavige waarin, naar de in cassatie niet bestreden vaststelling van het Hof, met een derde is overeengekomen dat hij zorg zal dragen dat de woning niet wordt gekraakt, en deze derde, behoudens een beperkte bijdrage in de energiekosten, geen vergoeding hoeft te betalen voor het daarmee gepaard gaande verblijf in de woning en hij de woning zal moeten verlaten zodra de eigenaar dat noodzakelijk acht. Dat die zogenoemde kraakwacht in het kader van de met hem overeengekomen werkzaamheid verblijf houdt in de woning, doet daaraan niet af..."
De stiefzoon en de vriendin hebben de (nagenoeg) leegstaande woning, die zij volledig mochten gebruiken, zelf van spullen voorzien en ingericht. De overeenkomst is voor een bepaalde tijd aangegaan. Op grond van de bruikleenovereenkomst moeten zij de woning leeg achterlaten op het moment dat de overeenkomst eindigt. De vriendin drijft vanuit de woning een gastouderbureau. Dat is volgens de bruikleenovereenkomst toegestaan. De stiefzoon en de vriendin moeten alle zogenaamde huurderslasten betalen en zij hebben op eigen naam contracten gesloten met de energieleverancier en het drinkwaterbedrijf. Zij hebben ook zelf een inboedelverzekering afgesloten.
Naar het oordeel van het hof is van een kraakwachtsituatie, zoals bedoeld in het kraakwachtarrest, slechts sprake als de overwegende beweegreden voor het aangaan van een bruikleenovereenkomst is gelegen in de wens om inbraak en/of kraak te voorkomen. Gelet op alle hiervoor vermelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht het hof belanghebbende, op wie de bewijslast rust, er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat dit het hoofdmotief van de bruikleenovereenkomst is geweest. Integendeel, het hof acht op basis van die feiten en omstandigheden veeleer aannemelijk dat het hoofdmotief van belanghebbende is geweest om haar stiefzoon en de vriendin huisvesting te verlenen door de woning aan hen ter beschikking te stellen. Dat daarmee wellicht ook voldaan werd aan een wens van belanghebbende om de woning niet onbeheerd achter te laten, acht het hof niet ondenkbaar, maar van bijkomstige aard.
Dat belanghebbende en haar partner in de periode van de bruikleenovereenkomst mogelijk wel eens voor een korte periode verbleven in een kamer van de woning doet daar niet aan af. Dat is dan immers niet gebeurd omdat zij dat recht hadden, maar omdat de stiefzoon en de vriendin dat gebruik gedoogd hebben. Dat blijkt temeer uit de verklaring van belanghebbende op de zitting bij het hof dat dit tijdelijk verblijf in de woning alleen maar mogelijk was vanwege de familieverhouding.
Naar het oordeel van het hof is op grond van alle feiten en omstandigheden geen sprake van een kraakwachtsituatie als bedoeld in ECLI:NL:HR:2013:CA2316. Dat betekent dat vanaf dat moment de kosten van de woning niet meer als kosten eigen woning aftrekbaar zijn.
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
Telefoon 085 - 111 89 99
Telefax 085 - 111 88 80
E-mail: info@fintool.nl
KvK 27256668