De Commissie van Beroep stelt voorop dat [naam echtgenoot] als verzekeringnemer bevoegd was om alleen, dus zonder instemming van Belanghebbende, te beslissen over afkoop van de door hem gesloten verzekeringen, tenzij Belanghebbende de begunstiging had aanvaard. Uit artikel 7:969 lid 1 BW volgt dat de aanvaarding had moeten plaatsvinden door middel van een schriftelijke of elektronische verklaring aan Verzekeraar, met schriftelijke of elektronische toestemming van [naam echtgenoot]. Een dergelijke aanvaarding van de begunstiging heeft in dit geval niet plaatsgevonden. Dit brengt mee dat het uitgangspunt is dat [naam echtgenoot] voor de afkoop geen toestemming van Belanghebbende nodig had.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Belanghebbende nog een beroep gedaan op het huwelijksgoederenrecht. Zij heeft in dat verband gewezen op artikel 1:94 BW. Volgens Belanghebbende waren de rechten uit de verzekeringen vermogensrechten en waren die niet aan [naam echtgenoot] verknocht.
Artikel 1:94 BW regelt (alleen) welke goederen in de huwelijksgemeenschap vallen. Het staat niet ter discussie dat de rechten uit de verzekeringen vermogensrechten waren, die niet aan [naam echtgenoot] verknocht waren en dat die rechten dus behoorden tot de huwelijksgemeenschap. Maar daar gaat het niet om. Ook al vielen de rechten in de huwelijksgemeenschap, [naam echtgenoot] was op grond van artikel 1:97 lid 1 BW in samenhang met artikel 1:90 lid 1 BW bevoegd tot het bestuur van die rechten. Tot dat bestuur behoorde het uitoefenen van de bevoegdheden die aan de rechten waren verbonden, zoals de bevoegdheid tot afkoop, zo volgt uit artikel 1:90 lid 2 BW.
Bron: Kifid
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99