In het kader van een [project] zijn in 2022 negentien kavels (het [plan]) verkocht aan particulieren met de verplichting om op de kavels woningbouw te realiseren. Mevrouw [naam] heeft voor een bedrag van € 405.000 (€ 334.710 plus € 70.290 omzetbelasting) [kavel] gekocht. Door ziekte heeft zij de bouwplannen niet kunnen realiseren.
Belanghebbende en haar partner hebben de in 3 bedoelde kavel op 5 juni 2024 van mevrouw [naam] gekocht voor een bedrag van € 395.000. Zij hebben op aangifte 10,4% overdrachtsbelasting afgedragen.
Tussen partijen is niet in geschil dat de heffing conform de wet is verlopen. Belanghebbende stelt echter dat de verschuldigdheid van overdrachtsbelasting onevenredig is en niet is bedoeld door de wetgever. Zij stelt dat op de ondergrond van een nieuwbouwwoning slechts omzetbelasting hoort te drukken en niet ook nog overdrachtsbelasting. Daarbij speelt ook dat niet alleen overdrachtsbelasting is verschuldigd over de door mevrouw [naam] betaalde koopsom, maar ook in feite over de door haar betaalde omzetbelasting. Belanghebbende stelt uitdrukkelijk dat op grond van de wet en het geldend beleid geen recht bestaat op teruggaaf van overdrachtsbelasting, maar dat dit niet de bedoeling kan zijn.
Primair verzoekt belanghebbende om volledige teruggaaf van de op aangifte voldane overdrachtsbelasting en subsidiair om een teruggaaf van € 34.710.
De rechtbank stelt voorop dat de Hoge Raad op 6 oktober 2023 heeft bevestigd dat het in artikel 120 van de Grondwet neergelegde toetsingsverbod met zich brengt dat de rechter wetten in formele zin niet mag toetsen aan algemene rechtsbeginselen.
Wel is de rechter bevoegd een bepaling in een wet in formele zin buiten toepassing te laten indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Daartoe bestaat aanleiding indien die niet-verdisconteerde bijzondere omstandigheden tot gevolg hebben dat de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd komt met algemene rechtsbeginselen of ander ongeschreven recht, dat die toepassing achterwege moet blijven.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden waarvoor bij hoge uitzondering wetstoepassing achterwege kan blijven.
De wetgever heeft, met het invoeren van artikel 15, eerste lid, aanhef en letter a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBRV) (tekst 2024), cumulatie van omzetbelasting en overdrachtsbelasting willen voorkomen. Van een dergelijke cumulatie is in het onderhavige geval geen sprake nu belanghebbende ter zake van de verkrijging van het kavel geen omzetbelasting heeft betaald. De wetgever heeft de anticumulatiebepaling niet willen uitbreiden naar een vrijstelling die niet is gebonden aan de staat van de onroerende zaak, maar aan de motieven van de verkrijger.
Verder heeft de wetgever, bij het invoeren van artikel 13, eerste lid, van de WBRV (tekst 2024), bewust gekozen voor een termijn van zes maanden om nog te kunnen spreken van een vrijgestelde opeenvolgende verkrijging.
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99