de met ingang van 1 oktober 2020 in rekening gebrachte belastingrente voor de vennootschapsbelasting en de bronbelasting,
–de met ingang van 1 januari 2022 in rekening gebrachte belastingrente voor de solidariteitsbijdrage,
–de met ingang van 1 januari 2024 in rekening gebrachte belastingrente voor de minimumbelasting, en
–de met ingang van 1 januari 2025 in rekening gebrachte belastingrente over het winstaandeel,
voor zover die bezwaren het percentage van de belastingrente betreffen dat op grond van artikel 30hb AWR j° artikel 1, onderdeel b, van het Besluit belasting- en invorderingsrente (hierna: Besluit BIR), dan wel, met ingang van 1 januari 2024, j° artikel 1, tweede lid, Besluit BIR geldt.
Bij uitspraak van 7 november 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:4361, heeft de rechtbank Noord-Nederland geoordeeld dat artikel 1, onderdeel b, van het Besluit BIR zoals dat luidde van 1 januari 2022 tot 1 januari 2024 onverbindend moet worden verklaard. De onverbindend-verklaring betrof het hogere belastingrentepercentage (van 8 procent) voor de vennootschapsbelasting en enige overige middelen.
Met toepassing van artikel 28, derde lid, AWR is namens mij op 18 december 2024 beroep in cassatie tegen deze uitspraak ingesteld.
Inmiddels is een groot aantal bezwaarschriften met eenzelfde rechtsvraag ingediend tegen het belastingrentepercentage dat vanaf 1 oktober 2020 voor de vennootschapsbelasting in rekening gebracht wordt. Met het oog op een efficiënte en eenduidige afdoening van de bezwaarschriften geef ik daarom een aanwijzing massaal bezwaar. Onder deze aanwijzing vallen de bezwaarschriften die betrekking hebben op de in onderdeel 2 vermelde rechtsvragen.
Bron: Rijksoverheid
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99