Opdrachtgevers hebben aanneemster daarvoor benaderd, met het verzoek een ontwerp voor de woning op te zetten en een raming van de kosten voor de bouw van de woning te geven.
In opdracht van aanneemster heeft D. (hierna: “de architect”) in januari 2017 een schetsontwerp voor de woning gemaakt. De architect heeft dit, in pdracht van opdrachtgevers, omgezet in een voorlopig ontwerp van 3 februari 2017.
Omdat opdrachtgevers uiterlijk 6 februari 2017 de stukken moesten aanleveren, heeft aanneemster op die dag per e-mail een door haar ondertekende aannemingsovereenkomst toegezonden aan opdrachtgevers.
Deze aannemingsovereenkomst betreft de nieuwbouw van een te bouwen schuurwoning op grond van het voorlopig ontwerp van de architect van februari 2017. Aan de overeenkomst liggen niet ten grondslag een definitief ontwerp, een bestek of technische omschrijving anderszins en ook geen constructief plan. Deze stukken waren nog niet voorhanden.
De vraag ligt voor of op 6 februari 2017 een aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen en of dan sprake is van een overeenkomst met een vaste aanneemsom van €290.000,00.
Gelet op al het voorgaande is voldoende aannemelijk dat na de wilsovereenstemming medio januari 2017 over een aannemingsovereenkomst met een schets van de kosten van de bouw (op basis van een schetsontwerp van de woning) ten behoeve van de hypotheekaanvraag, wilsovereenstemming tot stand is gekomen over het bouwen van de woning op basis van het voorlopig ontwerp en tegen een aanneemsom van €290.000,00, met dien verstande dat deze aanneemsom nog zou kunnen worden bijgesteld op grond van een nadere calculatie van aanneemster op grond van het definitief ontwerpende technische omschrijving van de architecten het constructief plan van de constructeur. Er is dus geen sprake van een daadwerkelijk vaste aanneemsom.
Dat aanneemster in de overeenkomst geen voorbehoud heeft gemaakt ter zake van de aanneemsom, is begrijpelijk, omdat de aannemingsovereenkomst met een dergelijk voorbehoud niet bruikbaar zou zijn geweest voor de hypotheekaanvraag en omdat voor haar duidelijk was dat de aanneemsom niet definitief was. Dat aanneemster geen voorbehoud heeft gemaakt bij de toezending van de overeenkomst aan opdrachtgevers, maakt al het voorgaande niet anders.
Arbiter volgt aanneemster niet in haar stelling dat géén overeenkomst tot stand is gekomen. Bij gebreke van wilsovereenstemming over een harde vaste prijs, is wel een overeenkomst in de hiervoor bedoelde zin tot stand gekomen. Dat opdrachtgevers de overeenkomst niet getekend retour hebben gestuurd aan aanneemster, heeft aanneemster niet ervan weerhouden gevolg te geven aan die overeenkomst, onder andere door de begroting door te nemen en onderaannemers en leveranciers (van onder andere funderingspalen) te benaderen.
Het kennelijke doel om de aannemingsovereenkomst van 6 februari 2017 uit te werken -meer in het bijzonder te wijzigen met een andere aanneemsom -is niet bereikt. Dit geeft opdrachtgevers geen grond aanneemster te houden aan de in de overeenkomst –ten behoeve van de hypotheekaanvraag -opgenomen aanneemsom.
Niet is komen vast te staan dat aanneemster de overeenkomst van 6 februari 2017 niet (meer) wilde nakomen en de woning niet meer wilde bouwen.
Er is geen sprake van een aanneemster toerekenbare tekortkomingen daarom ook geen sprake van verzuim aan haar zijde.
Opdrachtgevers hebben dus de overeenkomst van 6 februari 2017 niet rechtmatig ontbonden.
Arbiter, rechtdoende naar de regelen des rechts:
WIJST de vorderingen van opdrachtgevers AF;
VEROORDEELT opdrachtgeverster verrekening van de proceskosten aan aanneemster te betalen €4.320,00 (vierduizend driehonderdtwintig euro)
Bron: Raad van Arbitrage voor de Bouw
Fintool
Telefoon 085 - 111 89 99
Telefax 085 - 111 88 80
E-mail: info@fintool.nl
KvK 27256668