Het betreft hier een vordering tot betaling van een restanthypotheekschuld. Op grond van artikel 3:307 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) verjaart deze vordering door verloop van vijf jaar na aanvang van de dag volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Ingevolge artikel 3:317 lid 1 BW wordt de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Artikel 3:319 lid 1 BW bepaalt dat door stuiting van de verjaring van een rechtsvordering een nieuwe verjaringstermijn begint te lopen met de aanvang van de volgende dag.
De verjaringstermijn is aangevangen op 27 juli 2010 en deze is in beginsel op 27 juli 2015 verstreken, behoudens eventuele stuitingshandelingen.
Op grond van artikel 3:37 lid 3 BW moet een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon hebben bereikt. Indien de ontvangst van de verklaring wordt betwist, zoals hier dus het geval is, brengt een redelijke, op de behoeften van de praktijk afgestemde, uitleg mee dat de afzender in beginsel feiten of omstandigheden dient te stellen en zonodig te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde aldaar door hem kon worden bereikt, en dat de verklaring aldaar is aangekomen
Stuiting met brieven van 13 december 2011, 29 augustus 2014, 2 september 2015 en/of 7 oktober 2015?
Wat betreft de brief van 13 december 2011 stelt de rechtbank voorop dat, als zou komen vast te staan dat de verjaring hiermee is gestuit, de in dat geval nieuw aan te vangen verjaringstermijn vervolgens alsnog vijf jaren later, derhalve in december 2016, is verstreken. Een en ander behoudens eventuele andere tussentijdse stuitingshandelingen, maar dat daarvan sprake is, is gesteld noch gebleken.
Weliswaar zijn door de door geldverstrekker ingeschakelde Spaanse deurwaarder twee brieven van 2 september 2015 en 7 oktober 2015 verstuurd naar een adres op Mallorca, maar daarvan staat vast dat deze debiteur niet hebben bereikt. Bovendien is gebleken dat het betreffende adres op Mallorca niet bestaat. Uit een verklaring van de deurwaarder blijkt dat de brieven retour zijn gekomen met de vermelding “adress unknown”. Verder is gesteld noch gebleken dat debiteur ooit op Mallorca heeft verbleven of dat hij dit als verblijfadres heeft opgegeven. De rechtbank is onder die omstandigheden dan ook van oordeel dat geldverstrekker niet redelijkerwijs mocht aannemen dat debiteur aldaar bereikt kon worden, zodat de verjaring niet kan zijn gestuit met de brieven van 2 september 2015 en 7 oktober 2015.
Vastgesteld dient thans dus nog te worden of de verjaring is gestuit met de brief van 29 augustus 2014. Ook daarvan heeft debiteur de ontvangst betwist. Vooropgesteld wordt dat nu debiteur betwist de brief van 29 augustus 2014 te hebben ontvangen het eerst aan geldverstrekker is om feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat die brief is verzonden. Geldverstrekker heeft gesteld dat de brief, niet aangetekend, is verzonden naar het aan haar door debiteur opgegeven adres in Spanje ( [adres] ). Gelet op de betwisting van de ontvangst van deze brief door debiteur en op het feit dat de brief in elk geval niet aangetekend is verzonden, is vooralsnog niet komen vast te staan dat deze is verzonden. Geldverstrekker zal daarom in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat de brief van 29 augustus 2014 is verzonden. Indien geldverstrekker niet slaagt in haar bewijsopdracht is haar vordering verjaard. De vordering van debiteur in conventie zal dan worden toegewezen en de vordering van geldverstrekker in reconventie zal dan worden afgewezen.
Indien geldverstrekker wel slaagt in haar bewijsopdracht geldt het volgende. Met het verzenden van de brief van 29 augustus 2014 staat nog niet vast dat deze debiteur ook heeft bereikt. Op grond van artikel 3:37 lid 3, tweede volzin, BW heeft een verklaring die hem tot wie zij was gericht niet heeft bereikt echter toch ook werking, indien dit niet of niet tijdig bereiken het gevolg is van zijn eigen handeling.
Debiteur heeft bij zijn verhuizing naar Spanje aan geldverstrekker als adres opgegeven [adres] . Op de comparitie van partijen heeft debiteur toegelicht dat met het cijfer “131” wordt bedoeld het gebouw (de eerste 1), het blok (de 3) en de kamer (de tweede 1) waar hij verbleef. Geldverstrekker heeft onbetwist gesteld dat zij hiermee niet bekend was. Daarbij heeft debiteur gesteld dat al de op deze wijze geadresseerde post bij hem aankwam en de postbezorger en overige bewoners bekend waren met hem, zodat als de post zou zijn gestuurd, ook met de door hem opgegeven adressering, die bij hem terecht zou zijn gekomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, in het geval na bewijslevering door geldverstrekker komt vast te staan dat de brief van 29 augustus 2014 is verzonden naar het door debiteur opgegeven adres, geldverstrekker redelijkerwijs mocht aannemen dat debiteur aldaar kon worden bereikt. De omstandigheid dat deze debiteur mogelijk desondanks niet heeft bereikt is in dat geval het gevolg van zijn eigen handeling die voor rekening en risico van debiteur dient te komen. De brief heeft in dat geval dus stuitende werking, ongeacht of deze debiteur heeft bereikt.
Het voorgaande betekent dat, indien geldverstrekker slaagt in het bewijs van de verzending van de brief van 29 augustus 2014 naar het door debiteur opgegeven adres, komt vast te staan dat de vordering ten tijde van het instellen van de eis in reconventie op 6 maart 2019 nog niet was verjaard.
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
Telefoon 085 - 111 89 99
Telefax 085 - 111 88 80
E-mail: info@fintool.nl
KvK 27256668