Administratieve lasten omzetten levenslooptegoed
Nadeel van de tweede mogelijkheid is een toename in de administratieve lasten voor werkgevers. Een werkgever zou namelijk eerst informatie moeten inwinnen over de fiscale ruimte van de werknemer om te kunnen bepalen welk deel van het aanwezige levenslooptegoed geruisloos omgezet zou kunnen worden in een derde pijlerproduct. Het resterende bedrag moet dan vervolgens na inhouding van de loonbelasting uitgekeerd worden aan de werknemer. Ook zou de werkgever aan de Belastingdienst moeten renseigneren dat het levenslooptegoed geruisloos is omgezet in een lijfrente.
De staatsecretaris raadt deze tweede variant af vanwege de complexiteit. Volgens Weekers kan hetzelfde resultaat voor werknemers binnen de huidige regelgeving worden bereikt als het levenslooptegoed eerst wordt opgenomen en vervolgens wordt gebruikt ter financiering van een pensioenproduct in de derde pijler.
De brief van de staatssecretaris komt er in feite op neer dat hij de omzetting van het levenslooptegoed in een pensioenproduct niet ziet zitten. Het onbegrensd omzetten van het levenslooptegoed in een lijfrente zou het kabinetsbeleid om werknemers langer aan het arbeidsproces te laten deelnemen doorkruisen en daarnaast een directe budgettaire derving in 2014 van € 500 miljoen veroorzaken. De tweede variant wordt in verband met de administratieve lasten voor de werkgever en de Belastingdienst afgeschoten. Bovenstaande laat echter onverlet dat op grond van het overgangsrecht het levenslooptegoed tot 1 januari 2022 kan worden aangehouden. Onduidelijk is vooralsnog hoe de staatssecretaris aan de directe budgettaire derving van € 500 miljoen in 2014 komt.
Bron: BDO
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99