De rechtbank overweegt dat de gegeven feiten en rechtshandelingen erop duiden dat ten aanzien van de schenkingen op 1 november 2018 en 2 november 2018 in samenhang bezien sprake is van de door de wetgever ongewenst geachte vorm van kruislings schenken.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de vermogensverschuivingen in omvang exact gelijk aan elkaar zijn (beide € 100.800), binnen familieverband, dat deze binnen een tijdsbestek van slechts één dag hebben plaatsgevonden en dat beide schenkingen ertoe strekten gebruik te maken van de eigenwoningvrijstelling.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Op de inspecteur rust de bewijslast aannemelijk te maken dat aan de eisen van dit artikel is voldaan.
De inspecteur stelt dat hij voor de correctie van de eigenwoningvrijstelling beschikt over een nieuw feit dat de navordering rechtvaardigt. Daartoe voert de inspecteur aan dat hem pas in 2023, tijdens de behandeling van een aangifte schenkbelasting ter zake van de schenking op 12 december 2018 aan belanghebbende, duidelijk werd dat er een verband bestaat tussen de schenkingen op 1 november 2018 en 2 november 2018.
Naar het oordeel van de rechtbank beschikt de inspecteur ten aanzien van de correctie van de eigenwoningvrijstelling over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt en heeft de inspecteur geen ambtelijk verzuim begaan. De rechtbank acht aannemelijk dat de inspecteur pas in 2023, tijdens de behandeling van een aangifte schenkbelasting ter zake van de schenking op 12 december 2018, op de hoogte is geraakt van het mogelijke verband tussen de schenkingen op 1 november 2018 en 2 november 2018. De rechtbank acht aannemelijk dat de familieband tussen de schenkers van de schenkingen op 2 november 2018 en 12 december 2018 in samenhang bezien met de omvang van die schenkingen voor de inspecteur aanleiding was tot nader onderzoek. Uit de processtukken kan niet worden afgeleid dat de informatie over de schenking op 1 november 2018 aan de nicht van belanghebbende al eerder, dus ook niet ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslag schenkbelasting ter zake van de schenking op 2 november 2018, in het (fiscale) dossier van belanghebbende aanwezig was (of aanwezig had moeten zijn).
De inspecteur is in beginsel niet verplicht tot het raadplegen van (digitale) dossiers die door hem of door een andere inspecteur zijn aangelegd voor andere belastingplichtigen of andere belastingen, ook niet als de mogelijkheid bestaat dat daarin gegevens worden aangetroffen die voor het regelen van de aanslag van belang kunnen zijn.
Gelet op het geheel van feiten en omstandigheden heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat tussen de schenkingen op 1 november 2018 en 2 november 2018 afstemming heeft plaats hebben tussen vader en oom in de zin van en kort gezegd ‘ik schenk aan jouw kind, met de bedoeling dat jij dan aan mijn kind schenkt’. Dit zodat en met het doel dat ieder kind (nichten van elkaar) ongeveer € 200.000 onbelast konden ontvangen voor de aankoop van een woning. Dit kruislings schenken brengt mee dat in het onderhavige geval doel en strekking van de Successiewet 1956 wordt doorkruist, nu daardoor tweemaal aanspraak wordt gemaakt op de eigenwoningvrijstelling die per ouder-kindrelatie slechts éénmaal kan worden benut.
De inspecteur heeft daarom terecht, op basis van fiscale herkwalificatie, nagevorderd.
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99