De extra heffing van 26% (vanaf 1 januari 2011 zelfs 52%) is een uitvloeisel van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT, prepensioen en levensloopregeling die op 1 januari 2005 in werking is getreden. Tot op heden was het niet duidelijk of een ontslagvergoeding ook onder deze bepaling viel. De staatssecretaris van Financiën heeft onlangs besloten dat ontslaguitkeringen niet gezien moeten worden als regeling voor vervroegde uittreding en dus niet belast worden met die 26% extra belastingheffing. Het besluit maakt wel onderscheid in ontslaguitkeringen die ondergebracht zijn in een ‘stamrecht’ en eenmalige ontslaguitkeringen.
Van belang voor de vraag of een ontslaguitkering aangemerkt wordt als regeling voor vervroegde uittreding (rvu) zijn twee toetsen: de 55-jaarstoets en de 70%-toets.
1. 55-jaarstoets
Een (stamrecht)regeling waarbij de ingangsdatum van de uitkeringen bij in leven zijn van de werknemer vaststaat, is geen rvu indien de periodieke uitkeringen in ieder geval eindigen uiterlijk op de dag voordat de (ex-)werknemer de 55-jarige leeftijd bereikt terwijl geen enkele uitkering op jaarbasis hoger is dan 100% van het (laatstgenoten) reguliere jaarloon uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer wordt ontslagen.
2. 70%-toets
Indien niet wordt voldaan aan de 55-jaar-toets (omdat de periodieke uitkering later eindigt dan op de onder 1. genoemde datum dan wel niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat geen enkele uitkering op jaarbasis hoger is dan 100% van het (laatstgenoten) reguliere jaarloon) mag nog de 70%-toets worden toegepast. Dit geldt alleen in de situatie dat de uitkeringen uiterlijk ingaan op de dag die 24 maanden voorafgaat aan de AOW-datum dan wel de eerdere pensioendatum. Bij de 70%-toets vindt een actuariële berekening plaats uitgaand van de ingangsdatum van het stamrecht. Bij de berekening dient naar actuariële maatstaven berekend te worden wat uit de waarde van het recht aan maximale gelijkblijvende periodieke uitkeringen kan worden gekocht met een looptijd vanaf de ingangsdatum tot aan de dag die 24 maanden voorafgaat aan de AOW-datum dan wel de eerdere pensioendatum. Deze berekening dient netto actuarieel plaats te vinden op basis van een recente overlevingstafel, waarbij leeftijdscorrecties worden gesteld op man - 5 en vrouw - 6, gerekend wordt op basis van nominale gelijkblijvende uitkeringen en een rekenrente van ten minste 3% wordt gehanteerd. Indien de op basis van deze berekening resulterende jaarlijkse uitkering gelijk is aan of minder bedraagt dan 70% van het laatstgenoten reguliere loon, is de regeling geen RVU. Bij deze toetsing dient - in tegenstelling tot de toetsing onder 1. - bij het bepalen van de 70%-grens wel rekening te worden gehouden met de naar verwachting te ontvangen uitkeringen uit dezelfde vroegere dienstbetrekking (WW, ZW, WAO, VUT, prepensioen (voor zover niet overgeheveld naar de huidige pensioenregeling), levensloop e.d.). Deze uitkeringen dienen derhalve voor de toetsing te worden ingebouwd.
Nadat volgens de 70%-toets is vastgesteld dat geen sprake is van een RVU dient het stamrecht - wil het ook daarna gevrijwaard blijven van de eindheffing - te (blijven) voldoen aan de volgende voorwaarden:
1. De pensioendatum wordt niet meer gewijzigd na de berekening.
2. De laagste uitkering bedraagt niet minder dan 75% van de hoogste uitkering. Bij de toets aan deze voorwaarde mogen verhogingen van de uitkering die voortvloeien uit een aanpassing aan de loon- of prijsontwikkeling buiten beschouwing worden gelaten.
Bron: ministerie van Financien, 27-05-2005
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99