X is (en was dit reeds voor het aangaan van de relatie) alleen eigenaar van een appartementsrecht in [C], (hierna ook: het appartement). Partijen hebben voor dit appartement op 30 december 2005 een nieuwe hypothecaire geldlening afgesloten. Dit betreft een lening van € 150.000,-, met een looptijd van 30 jaar waarvoor beide partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn. Het appartement in [C] heeft hij voor langere tijd verhuurd.
Relatie Y is hoofdelijk ontslagen voor woning B. In geschil is echter het ontslag van de hoofdelijke aansprakelijkheid van woning C (verhuurd appartement, eigendom X). Relatie Y wenst de verkoop van woning C (zodat zij hoofdelijk ontslagen wordt).
Het hof stelt bij de beoordeling van de grieven voorop dat de (vermogensrechtelijke) rechtsverhouding tussen partijen, als ex-partners (én als hoofdelijk schuldenaren) wordt beheerst door de uit artikel 6:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voortvloeiende eisen van redelijkheid en billijkheid.
Artikel 6:2 BW bepaalt aldus:
1. Schuldeiser en schuldenaar zijn verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid.
2. Een tussen hen krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Lid 2 van voornoemd artikel stelt buiten twijfel dat redelijkheid en billijkheid ook inbreuk kunnen maken op hetgeen tussen partijen uit wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit. De formulering “naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar” brengt tot uitdrukking dat de rechter bij de toepassing van lid 2 de nodige terughoudendheid zal moeten betrachten, zeker waar dat een recht als het eigendomsrecht betreft, dat immers in artikel 5:1 lid 1 van het BW wordt omschreven als het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben en welk recht ook in artikel 1 van het Protocol 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt gewaarborgd.
Het voorgaande betekent dat de eisen van redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding van partijen beheersen, kunnen meebrengen dat van [X = huiseigenaar] kan worden verlangd dat hij -voor het geval [Y] niet is of zal kunnen worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid- het appartement zal verkopen indien de gehoudenheid van [Y] aan de hoofdelijke aansprakelijkheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Het hof constateert met [Y] dat de affectieve relatie die partijen met elkaar hebben gehad, en die van relatief korte duur geweest, inmiddels zo’n dertien jaar geleden is geëindigd. Over het algemeen wordt bij het verbreken van een affectieve relatie een tussen partijen bestaande financiële verstrengeling -het liefst zo snel mogelijk - beëindigd en afgewikkeld. Vast staat dat dat in deze zaak niet (volledig) is gebeurd en dat [Y] nog steeds hoofdelijk aansprakelijk is voor een hypothecaire geldlening verbonden aan een appartement dat alleen [X = huiseigenaar] in eigendom toebehoort. Hoewel het hof zich kan voorstellen dat [Y] dit als een zeer onwenselijke situatie ervaart, acht het hof dat enkele feit onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbare situatie.
Het hof betrekt in dat oordeel dat uit de stukken kan worden afgeleid dat [Y] destijds zelf heeft ingestemd met het oversluiten van de hypotheek voor het appartement in [C] , waardoor zij met [X = huiseigenaar] hoofdelijk aansprakelijk werd voor deze lening.
Het Hof stelt dat de huiseigenaar [X] de woning niet hoeft te verkopen.
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99