Vrijstelling kapitaalsbelasting niet per se bij aangifte

Een dochtermaatschappij had door haar verschuldigde kapitaalsbelasting binnen de gestelde termijn van één maand op aangifte voldaan. Maar zij had niet meteen een beroep op de vrijstelling gedaan. Een maand later deed de dochtermaatschappij alsnog een beroep op de vrijstelling door bezwaar te maken tegen de betaalde kapitaalsbelasting. De belastinginspecteur kende de vrijstelling niet alsnog toe. Hof Amsterdam stelde vervolgens de inspecteur in het gelijk. Er was immers niet aan de voorwaarden voor de vrijstelling voldaan en hier kon achteraf ook niet meer aan voldaan worden. Maar de Hoge Raad oordeelde uiteindelijk dat de gestelde termijn van één maand om de vrijstelling aan te vragen in strijd is met de Europese richtlijn. Nederland mag deze voorwaarde eigenlijk niet stellen. Uiteindelijk had de dochtermaatschappij gewoon recht op toepassing van de vrijstelling. Zij voldeed namelijk ook aan de overige voorwaarden voor de vrijstelling.

Bron: FA Rendement, 13-12-2004