De levensloopregeling werd al in 2012 afgeschaft, maar kende nog overgangsrecht tot 1 november 2021. In deze zaak draait het om de vraag of de uitbetaling van een levensloopregeling in 2022 alsnog mag worden belast in 2021, vanwege het wettelijk vastgestelde fictieve genietingsmoment. Het Gerechtshof Den Haag heeft zich op 16 oktober 2025 uitgesproken over het hoger beroep van een belastingplichtige tegen de aanslag inkomstenbelasting 2021. Centraal staat de toepassing van artikel 39d, vierde lid, Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB).
Feiten van de zaak
Belanghebbende had op 1 oktober 2006 via zijn werkgever een levensloopverzekering afgesloten. Op 1 november 2021 bedroeg de waarde van deze levensloopaanspraak €21.262. Uitbetaling vond echter pas plaats op 28 maart 2022. De belastingplichtige gaf deze waarde niet aan in zijn aangifte over 2021. De inspecteur rekende deze waarde wel toe aan het belastbaar inkomen 2021, met verwijzing naar het fictieve genietingsmoment van 1 november 2021. Belastingrente werd ook in rekening gebracht.
Juridische Vraag
De centrale juridische vraag is: Mag een nog niet uitbetaalde levensloopaanspraak per 1 november 2021 als belastbaar loon in aanmerking worden genomen op basis van artikel 39d, lid 4, Wet LB?
Uitspraak van het Hof
Het Hof bevestigt dat artikel 39d, vierde lid, Wet LB een fictief genietingsmoment in het leven roept: 1 november 2021. De waarde van de levensloopaanspraak moet daarom in dat jaar als loon worden belast, ongeacht de daadwerkelijke uitbetalingsdatum. Het feit dat de belasting over 2021 hoger is dan het belastingvoordeel dat de consument heeft behaald door ooit deel te nemen aan de levensloopregeling, is volgens het Hof ‘jammer, maar zo zijn nu eenmaal de regels’. Dit levert geen strijd op met het evenredigheidsbeginsel. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt wegens onvoldoende onderbouwing van ongelijke behandeling. De aanslag en de belastingrente blijven in stand.
Bron: de Rechtspraak
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99