Bij de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) is in de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Invoeringswet Wet IB 2001) overgangsrecht opgenomen voor de destijds bestaande lijfrenten.
Onder saldolijfrenten vallen zowel de lijfrenten waarvan de premies in het geheel niet aftrekbaar waren (zuivere saldolijfrenten), als diverse vormen van lijfrenten waarvan de premies deels wel en deels niet in aftrek konden worden gebracht (hybride saldolijfrenten). Bij hybride saldolijfrenten gaat het om lijfrenten die, wat hun vormgeving betreft, aan de onder de Wet IB 1964 geldende voorwaarden voor gefaciliteerde onderhoudsvoorzieningen – en dus op zich aan de voorwaarden voor premieaftrek – voldeden, maar waarbij de premies niet geheel in aftrek konden worden gebracht. Dit is bijvoorbeeld het geval indien meer premies zijn betaald dan op basis van de fiscale aftrekruimte in aanmerking mochten worden genomen. Hybride saldolijfrenten zijn voornamelijk belegd bij professionele verzekeraars.
Om voor banken en verzekeraars het fiscale voordeel van de financiering met vreemd vermogen te beperken, wordt met dit wetsvoorstel een minimumkapitaalregel voor banken en verzekeraars voorgesteld die de aftrek van de verschuldigde rente beperkt voor zover het vreemd vermogen meer bedraagt dan 92% van het balanstotaal.
Eigen vermogen en vreemd vermogen worden fiscaal niet hetzelfde behandeld. Een ongelijke behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen doet zich voor doordat voor belastingplichtigen in de vennootschapsbelasting de vergoeding voor vreemd vermogen (rente) fiscaal aftrekbaar is, terwijl de vergoeding voor eigen vermogen (dividend) fiscaal niet aftrekbaar is. De fiscale aftrekbaarheid van rente verlaagt de kosten van financiering met vreemd vermogen, waardoor er voor bedrijven een fiscaal voordeel bestaat om activiteiten met vreemd vermogen te financieren. Omdat vanuit het perspectief van het gefinancierde bedrijf zowel rente als dividend financieringskosten zijn, is er een goede economische reden om beide vormen van financiering fiscaal meer gelijk te behandelen.
Voorgesteld wordt om in de Wet op de belastingen van rechtsverkeer (WBR) twee vrijstellingen op te nemen die zien op de assurantiebelasting. De eerste wijziging ziet op een vrijstelling van assurantiebelasting voor verzekeringen die geheel of gedeeltelijk mogelijke financiële verplichtingen afdekken die een werkgever heeft bij de verplichting om het loon van een werknemer door te betalen in geval van ziekte of doordat hij – als eigenrisicodrager – zelf het risico draagt van de betaling van ziekengeld, WGA- en overlijdensuitkeringen. Vanwege het ontbreken van een rechtstreekse uitkering van de private verzekeraar aan de werknemer dekken deze verzekeringen de genoemde verplichtingen van de werkgever en vallen daarmee niet onder de huidige vrijstelling voor ongevallen-, invaliditeits- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Het is altijd de bedoeling geweest om die vrijstelling van toepassing te laten zijn op dergelijke verzekeringen met het oog op het waarborgen van een hybride verzekeringsmarkt. Hierdoor wordt namelijk een evenwichtig speelveld gecreëerd tussen publieke en private verzekeringen. In de praktijk gebeurde dit daarom wel. De onderhavige maatregel zorgt ervoor dat de wet in lijn wordt gebracht met de oorspronkelijke bedoeling en de huidige praktijk.
De tweede wijziging ziet op de zogenoemde brede weersverzekering. Dit is een verzekering die bestaat sinds 2010 en is een instrument voor landbouwers om voorheen onverzekerbare weersrisico’s af te dekken. Het voorstel introduceert een vrijstelling van assurantiebelasting in de WBR voor brede weersverzekeringen die zijn afgesloten door actieve landbouwers.
Bron: Rijksoverheid
Fintool
Telefoon 085 - 111 89 99
Telefax 085 - 111 88 80
E-mail: info@fintool.nl
KvK 27256668