7 aug 2018 Nieuws

Moet partner mee tekenen bij verkoop beleggingspand?

Een man heeft een pand verkocht. Het pand behoorde aan de man en vrouw gezamenlijk toe. De vrouw heeft niet mee getekend op het koopcontract en weigert haar toestemming voor de verkoop.
  • Dagelijkse e-mail nieuwsbrief
  • Kennisbank met 1000+ artikelen
  • Rekenmodellen en downloads
  • Persoonlijk archief
  • Inclusief Permanent Actueel module!!

Ontbreken handtekening vrouw

Als erkend staat vast dat tussen koper en verkoper (man) mondeling overeenstemming is bereikt over de essentialia van de overeenkomst te weten het object, de prijs en de datum van overdracht. Nu een door beide partijen ondertekende schriftelijke overeenkomst ontbreekt, moet eerst beoordeeld worden of het voor het tot stand komen van een koopovereenkomst vereist was dat de koop ook schriftelijk is vastgelegd.

Artikel 7:2 lid 1 BW bepaalt dat de koop van een tot bewoning bestemde onroerende zaak schriftelijk wordt aangegaan, indien de koper een natuurlijke persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. De koopovereenkomst dient te worden vastgelegd in een koopakte. De Hoge Raad heeft bepaald dat volgens de wetsgeschiedenis en het systeem van de wet ook de particuliere verkoper zich op de gevolgen van dit vormvoorschrift kan beroepen. Dit betekent dat geen rechtsgevolg toekomt aan de mondelinge overeenstemming tussen partijen ten aanzien van de koop van een woning, wanneer die overeenstemming niet schriftelijk is vastgelegd. Op grond van artikel 3:39 BW is de koopovereenkomst nietig als die niet in de in artikel 7:2 lid 1 BW voorgeschreven vorm is aangegaan.

Woning?

Daargelaten of de man en vrouw heeft te gelden als particulier verkoper, faalt het beroep op artikel 7:2 BW omdat het pand waar het om gaat niet kwalificeert als woning in de zin van dit artikel. Blijkens de wetsgeschiedenis dient onder een tot bewoning bestemde onroerende zaak te worden verstaan een gebouw dat woondoeleinden dient. Daarbij is maatgevend de feitelijke situatie ten tijde van de totstandkoming van de koopovereenkomst. Indien een pand gedeeltelijk bestemd is voor woondoeleinden en gedeeltelijk voor andere doeleinden, zoals het uitoefenen van een vrij beroep, moet aan de hand van de omstandigheden worden bepaald of een dergelijk pand als een tot bewoning bestemde onroerende zaak kan gelden, Het is niet van belang welke bestemming de koper voornemens is aan het pand te geven. In de Memorie van Toelichting is aangegeven dat noch een studentenhuis, noch een winkel-woonhuis, noch een kantoorpand, noch een pand dat grotendeels als praktijkruimte wordt gebruikt, kwalificeert als een tot woning bestemde onroerende zaak. Tussen partijen staat vast dat het pand gedeeltelijk bestaat uit appartementen die aan derden worden verhuurd. Daarmee vertoont het overeenkomsten met wat de Memorie van Toelichting een studentenhuis heeft genoemd waarin kamers worden verhuurd. De onderste verdieping van het pand wordt door [gedaagden] als bedrijfsruimte verhuurd, zodat dat gedeelte hoe dan ook geen woonruimte betreft. Dit leidt, met de wetsgeschiedenis als richtsnoer, tot de conclusie dat het pand geen woning is in de zin van artikel 7:2 BW waardoor dit artikel toepassing mist.

De rechtbank oordeelt dat voor de rechtsgeldigheid van de koopovereenkomst in dit geval een schriftelijke overeenkomst als bedoeld in art. 7:2 BW niet nodig is.

Koopovereenkomst tot stand gekomen?

Dit betekent dat, hoewel de koopovereenkomst niet schriftelijk is aangegaan, niettemin tussen koper en verkoper (man) een koopovereenkomst tot stand is gekomen. De vraag is echter of [gedaagde 2] ook aan die koopovereenkomst kan worden gehouden. Die vraag moet ontkennend worden beantwoord. Immers is sprake van een gemeenschap (gemeenschappelijk goed) in de zin van artikel 3:170 lid 3 BW. Voor beschikkingshandelingen met betrekking tot het gemeenschappelijk goed in zijn geheel, zoals het vervreemden van het pand, zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] alleen gezamenlijk bevoegd. Het feit dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gehuwd zijn, maakt dit niet anders.

De rechtbank oordeelt voorts, met verwijzing naar art. 3:170 BW, dat de man niet zelfstandig over het pand kan beschikken nu dit gemeenschappelijk eigendom van gedaagden is.

Schadevergoeding

De vordering van koper - levering pand - wordt daarom afgewezen. De subsidiaire vordering – veroordeling van de man tot vergoeding van de schade van eisers, op te maken bij staat – wordt toegewezen. De man is met eisers een koopovereenkomst aangegaan die hij niet kan nakomen.

 

Bron: Rechtspraak.nl

Downloads

Downloads zijn alleen beschikbaar voor abonnees. Log graag in of neem een abonnement.